Maskulinum

Nom.: der welke|ein welker|— welker
Akk.: den welken|einen welken|— welken
Dat.: dem welken|einem welken|— welkem
Gen.: des welken|eines welken|— welken

---

Nom.: der welkere|ein welkerer|— welkerer
Akk.: den welkeren|einen welkeren|— welkeren
Dat.: dem welkeren|einem welkeren|— welkerem
Gen.: des welkeren|eines welkeren|— welkeren

---

Nom.: der welkste / welkeste|ein welkster / welkester|— welkster / welkester
Akk.: den welksten / welkesten|einen welksten / welkesten|— welksten / welkesten
Dat.: dem welksten / welkesten|einem welksten / welkesten|— welkstem / welkestem
Gen.: des welksten / welkesten|eines welksten / welkesten|— welksten / welkesten

Femininum

Nom.: die welke|eine welke|— welke
Akk.: die welke|eine welke|— welke
Dat.: der welken|einer welken|— welker
Gen.: der welken|einer welken|— welker

---

Nom.: die welkere|eine welkere|— welkere
Akk.: die welkere|eine welkere|— welkere
Dat.: der welkeren|einer welkeren|— welkerer
Gen.: der welkeren|einer welkeren|— welkerer

---

Nom.: die welkste / welkeste|eine welkste / welkeste|— welkste / welkeste
Akk.: die welkste / welkeste|eine welkste / welkeste|— welkste / welkeste
Dat.: der welksten / welkesten|einer welksten / welkesten|— welkster / welkester
Gen.: der welksten / welkesten|einer welksten / welkesten|— welkster / welkester

Neutrum

Nom.: das welke|ein welkes|— welkes
Akk.: das welke|ein welkes|— welkes
Dat.: dem welken|einem welken|— welkem
Gen.: des welken|eines welken|— welken

---

Nom.: das welkere|ein welkeres|— welkeres
Akk.: das welkere|ein welkeres|— welkeres
Dat.: dem welkeren|einem welkeren|— welkerem
Gen.: des welkeren|eines welkeren|— welkeren

---

Nom.: das welkste / welkeste|ein welkstes / welkestes|— welkstes / welkestes
Akk.: das welkste / welkeste|ein welkstes / welkestes|— welkstes / welkestes
Dat.: dem welksten / welkesten|einem welksten / welkesten|— welkstem / welkestem
Gen.: des welksten / welkesten|eines welksten / welkesten|— welksten / welkesten

Plural

Nom.: die welken|(keine) welken|— welke
Akk.: die welken|(keine) welken|— welke
Dat.: den welken|(keinen) welken|— welken
Gen.: der welken|(keiner) welken|— welker

---

Nom.: die welkeren|(keine) welkeren|— welkere
Akk.: die welkeren|(keine) welkeren|— welkere
Dat.: den welkeren|(keinen) welkeren|— welkeren
Gen.: der welkeren|(keiner) welkeren|— welkerer

---

Nom.: die welksten / welkesten|(keine) welksten / welkesten|— welkste / welkeste
Akk.: die welksten / welkesten|(keine) welksten / welkesten|— welkste / welkeste
Dat.: den welksten / welkesten|(keinen) welksten / welkesten|— welksten / welkesten
Gen.: der welksten / welkesten|(keiner) welksten / welkesten|— welkster / welkester