Nom.: der geziemende|ein geziemender|— geziemender Akk.: den geziemenden|einen geziemenden|— geziemenden Dat.: dem geziemenden|einem geziemenden|— geziemendem Gen.: des geziemenden|eines geziemenden|— geziemenden
Femininum
Nom.: die geziemende|eine geziemende|— geziemende Akk.: die geziemende|eine geziemende|— geziemende Dat.: der geziemenden|einer geziemenden|— geziemender Gen.: der geziemenden|einer geziemenden|— geziemender
Neutrum
Nom.: das geziemende|ein geziemendes|— geziemendes Akk.: das geziemende|ein geziemendes|— geziemendes Dat.: dem geziemenden|einem geziemenden|— geziemendem Gen.: des geziemenden|eines geziemenden|— geziemenden
Plural
Nom.: die geziemenden|(keine) geziemenden|— geziemende Akk.: die geziemenden|(keine) geziemenden|— geziemende Dat.: den geziemenden|(keinen) geziemenden|— geziemenden Gen.: der geziemenden|(keiner) geziemenden|— geziemender